woensdag 22 augustus 2012

Facebookexperiment

Ik schreef dit, om de één of andere reden, op mijn Facebook-pagina:

We gaan iets doen. Het is heel stom. En waarschijnlijk een slecht idee. En het is een experiment. En het gaat waarschijnlijk mislukken. Maar we gaan het gewoon doen. Jullie moeten een term noemen. Een werkwoord, een zelfstandig naamwoord - wat dan ook. En met alles wat genoemd is, ga ik een verhaal schrijven. Crowd Source Proza. De eerste tien termen gebruik ik. Moge G*D ons bijstaan.

Toen kwamen er 13 reacties. Ik moest de volgende woorden gebruiken:
staffel - eikelbijter - gelegenheidsformatie - plastron - terugkrabbelen - ijzingwekkend - estafettestokje - volapük - bonhommie - opstuiven - sneven - rasp - bodemprijs

Eerst at ik mie met pindasaus, en toen schreef ik dit:

Aardappels
Helaas, het is weer weekend. Mijn zusje en ik moeten weer met papa en mama mee. Ieder weekend gaan we met de auto naar opa en oma. In de auto van papa en mama ruikt het altijd vies. Mijn zusje en ik moeten steeds overgeven. Voor autoritjes spaart mama speciaal plastic zakjes op. Opa en oma hebben een caravan in Putten. Ze zitten het hele jaar in de caravan op een camping. De camping bestaat uit een grasveld met twaalf caravans er omheen. In de caravans zitten oude mensen die de hele dag kijken naar wat de andere oude mensen aan het doen zijn. Bij een boer uit de buurt kopen opa en oma aardappels per staffel, voor een bodemprijs. De aardappels bewaren ze in een gat in de grond, in de schuur. Opa heeft het gat zelf gegraven. Iedere dag eten ze gekookte aardappels. Als wij op bezoek zijn eten we ook gekookte aardappels. De aardappels smaken altijd vies. Op de terugweg geven mijn zusjes en ik extra veel over.
We zijn net op tijd voor het middageten. Gekookte aardappels.
Ik zeg dat ik de aardappels niet lust. Ik wil ze niet opeten. Mijn ouders zeggen dat ik ondankbaar ben, dat de kindjes in Afrika dolblij zouden zijn met zo’n heerlijke portie gekookte aardappels. Ik zeg dat ze mijn aardappels zo mogen hebben. Ik wil de aardappels zelfs wel opsturen per post. Mijn vader geeft me een draai om mijn oren. Mijn moeder zegt dat ik de aardappels buiten op moet gaan eten, dat ik pas weer de caravan in mag als alle aardappels op zijn. Mijn moeder stopt nog een hap aardappels in haar mond.
Ik loop het trapje van de caravan af. Even verderop is een bos. ’s Nachts lopen er in het bos everzwijnen rond. Als je goed luistert kun je ze horen snuiven en hoor je hoe de takken knappend sneven onder hun gewicht.
Ik loop over het bospad. Donkerbruin zand.
Verderop zitten drie meisjes op een boomstam. Ze zitten (van links naar rechts) van klein naar groot. Ik weet niet of ze altijd zo zitten of dat dit een gelegenheidsformatie is. Ik loop naar de meisjes toe. Het lijken me lieve meisjes, echte bonhomies. Ze dragen alle drie een identieke roze jurk. Ik houd mijn bord met gekookte aardappels met twee handen vast. Ik heb mijn bestek binnen laten liggen. De meisjes hebben een plastron, het buikschild van een schildpad, vast. Traag geven ze de plastron aan elkaar over, als een estafettestokje. Bij het overgeven schrapen ze met de plastron langs de boomstam. Het geluid van een gestoorde rasp, een ijzingwekkend geluid. Ik zeg tegen de meisjes dat ik mijn aardappels op moet eten, maar dat ik ze eigenlijk niet lust. Ik vraag of zij misschien trek hebben in wat gekookte aardappels. De meisjes kijken me niet aan. Ze blijven de plastron raspend aan elkaar overgeven. Van links naar rechts en van rechts naar links. Het middelste meisje kijkt op. Ze zegt dat ze de aardappels wel willen eten, maar dat ik eerst iets in het Volapük moet zeggen, dat ze het dan zeker doen. Ik zeg dat ik niet weet wat dat is, voolaapoek, is dat soms een vijand van He-Man, of zo?
Het middelste meisje steekt de plastron naar me uit. Ze zegt dat ik de aardappels op de plastron moet leggen. De plastron is bedekt met een laagje mos. Ik wil eigenlijk terugkrabbelen, maar omdat ik een lafaard ben, en bang voor conflict, leeg ik mijn bord op de plastron. De helft van mijn aardappels valt in het donkerbruine zand. Ik zie wolkjes donkerbruin zand opstuiven. Het kleinste meisje strooit een handje eikels over de aardappels. Ze zegt dat ze echte eikelbijters zijn. ‘Met eikels erbij smaakt alles beter,’ zegt ze. De meisjes voeren elkaar kleine hapjes aardappels met eikels. Ze doen dit erg zorgvuldig. Als alles op is, ga ik terug naar de caravan. Ik mag weer naar binnen, mijn bord is leeg.
Op de terugweg in de auto moet dit keer alleen mijn zusje overgeven.