dinsdag 14 oktober 2014

Dronk

‘Alle plekken zijn even erg om te wonen, daarom kun je beter op een plek wonen waar je de weg kent,’ zegt ze tegen me. Ik knik en zou willen dat ik nog dronk. Een tijd geleden ben ik gestopt met drinken, een paar maanden nu. Het moest wel, als ik begon met drinken kon ik niet meer stoppen. Ik dronk door tot alle drank op was. Daarna verplaatste ik me, naar plekken waar nog drank was. Ik ben met dorst geboren. Drinken is het uitstellen van de dorst. Nu drink ik niet meer. Ik weet niet waarom ik dronk. Ik heb theorieën bedacht, of ze kloppen weet ik niet. Ooit schrijf ik er een flinterdun boek over, een pink dik, met op de voorkant een slecht-geschilderd portret van mezelf. Sinds ik niet meer drink valt het me zwaar naar de mensen te luisteren. De laatste keer dat iemand iets interessants tegen me zei veerde ik op en omhelsde ik de man. Later bleek het een citaat uit een roman van Thomas Blondeau te zijn. Thomas Blondeau is nu bijna een jaar dood. Ik sprak op een herdenkingsdienst ter ere van hem. Ik voelde me een huichelaar. Ik kende hem, maar we waren niet bevriend. Ik had veel verdriet om zijn dood, maar er waren mensen die hem beter kenden. Ik was nooit bij hem thuis geweest, hij ook nooit bij mij. In de toekomst wil ik alleen nog spreken op herdenkingsdiensten van mensen van wie ik weet hoe hun slaapkamer ruikt. Ze leunt achterover om haar woorden ruimte te geven. Ik geloof dat ze verwacht dat ik nu iets zeg. Ik neem een slok van mijn spa rood en knik nog wat meer terwijl ik inschat hoeveel stappen het naar de deur is.