zondag 16 maart 2014

Voorlezen (4)

Onverklaarbaar hoe bij het voorlezen alles soms ineens samenvalt. Ik ben dezelfde. Mijn verhalen zijn hetzelfde. Mijn flauwe grappen tussendoor zijn iedere keer anders, maar toch hetzelfde. Het publiek is altijd hetzelfde: mensen die mij niet kennen maar zijn blijven zitten omdat ze nog drinken in hun glas hebben. Het voorlezen gaat altijd wel goed, maar soms klopt alles. Ik lees voor, de mensen lachen. Ik zeg dingen over mijn verhaaltjes, de mensen lachen. Meisjes knopen een knoopje van hun kleding los. Mannen gaan wijdbeenser zitten. Ik houd mijn buik in en lees, zonder op het papier te kijken, ‘Het lelijkste schilderij ter wereld’ voor. Ik verkoop vier boeken en kijk naar de grond wanneer ik gevraagd word wanneer mijn tweede boek verschijnt. Na afloop zegt er altijd iemand: ‘Jouw stem lijkt op die van Nico Dijkshoorn, heb je dat wel eens gehoord?’

vrijdag 14 maart 2014

Rode loper

Vandaag leid ik geen olifanten door wouden zonder mijn stem te verheffen. Ik ben geen soldaat die, zelfs zonder uniform, zijn ware geest verloochent. Ik lees een boek van Etgar Keret op het laatste vrije stoeltje in de trein.
Ik ben op weg naar de presentatie van het nieuwe boek van Jan van Mersbergen.
Ik pin geld van mijn creditcard om drank te kunnen kopen.
Ik ben een half uur te vroeg te vroeg in het theater waar ‘De Laatste Ontsnapping’ wordt gepresenteerd. Voor honderd lege stoelen repeteren Tim Knol en Djurre de Haan de liedjes die ze later gaan spelen. Ik bestel een glas rosé dat drie euro vijftig kost. Op het buitenste stoeltje luister ik naar gitaarakkoorden die halverwege afgebroken worden en ik drink. Ik voel de alcohol smeulen in mijn steeds vetter wordende lijf. Als ik naar buiten loop om te roken houdt een man me tegen. In Amsterdam mag je je glas niet mee naar buiten nemen. Gelukkig zijn er mensen in bedrijfskleding die ons beschermen tegen de gevaren van de vrijheid. Ik sla mijn glas achterover. Buiten bietst een man een sigaret van me. Hij heeft zelf vuur. Na twee trekjes trapt de man de sigaret uit. Hij zegt dat hij eigenlijk niet zo’n roker is.
Binnen bestel ik een nieuw glas rosé. Na twee slokken wil ik weer roken. Ik sla mijn glas achterover en loop naar buiten. Op de rode loper voor het theater steek ik een sigaret op. De man van wie ik mijn glas niet mee mocht nemen zegt dat ik niet mag roken op de rode loper. Ik doe een stap opzij zodat ik niet meer op de rode loper rook. Natuurlijk gehoorzaam ik, ik leef voornamelijk secundair, in mijn pseudo-lullige verhaaltjes.
De feestavond begint. Er zijn toespraken en er worden liedjes gezongen. Ik ontdek dat er een rookruimte is waar je gewoon mag roken en drinken. De toespraken en de liedjes zijn in de rookruimte te horen. Er loopt een kat rond. Als de presentatie voorbij is, wordt het steeds drukker in de rookruimte. Een schrijver van Propria Cures die een vijandig stukje over Joost Zwagerman schreef rookt sigaretten op dezelfde bank als de vriendin van Joost Zwagerman. Als alle mensen zouden roken, zou er nooit meer oorlog zijn. Een getalenteerde jonge schrijfster wiens debuutroman nu al zes jaar ieder moment kan verschijnen kijkt de hele avond op haar mobiele telefoon. Ze trekt er een gezicht bij als een ontevreden baby. Ik probeer met wat schrijvers over literatuur te praten, maar ze willen alleen praten over het boekenvak: oplages, marketing, redacteuren, interviews, recensies.